Vossenbeheer

Bestrijding effectief?


De bejaging van de vos was onder de Jachtwet helemaal niet effectief, want in die periode breidde hij zich uit tot alle provincies en tot streken waarvan we vroeger dachten dat ze totaal ongeschikt waren voor de vos, zoals de open weidevogelgebieden in Friesland en Noord-Holland. Blijkbaar kan de vos zich geweldig goed aanpassen aan uiteenlopende omstandigheden, en kan dat vanwege zijn hoge voortplantingscapaciteit niet tegengegaan worden met een reguliere bejaging. Toen de Flora en Faunawet werd ingevoerd, werd in diverse provincies geprobeerd om maatwerk te leveren. Als er een probleem was met vossen dacht men na over preventie en een doelgerichte bestrijding en verleende men op het doel toegesneden ontheffingen. Dit soort maatwerk leverde vaak betere resultaten dan de aloude standaardbejaging. Helaas heeft er geen evaluatie van het nieuwe vossenbeheer plaatsgevonden, voordat het in 2006 werd teruggedraaid.

Problemen met vossen


Belangrijke problemen met de vos zijn de predatie op weidevogels, die het vooral door de intensieve landbouw al uiterst moeilijk hebben, en de schade aan bedrijven met vrij lopende kippen. Ook bij het herstel van de hamsterpopulatie in Zuid-Limburg wordt predatie door vossen als een probleem beschouwd. Bij weidevogels en hamsters gaat het om een in de tijd beperkt probleem: men wil in het voorjaar, als weidevogels gaan nestelen en hamsters uit hun winterslaap wakker worden op nog kale akkers, voorkomen dat vossen de vogeleieren en hamsters opeten. Op dat moment moet de vossenstand dus zo laag mogelijk zijn. In de voorafgaande periode, bijvoorbeeld in februari, maart en april, zou dan afschot van vossen moeten plaatsvinden, indien tenmiste voor die beheermaatregel gekozen wordt. Precies dat laatste is in 2005 en 2006 in Zuid-Limburg gebeurd, en dat was behoorlijk succesvol. Het rapport over dit vossenbeheer voor hamsters is hier te vinden. Omdat de vos toen nog een beschermde status had onder de Flora en Faunawet, kon dat lokale vossenbeheer goed geregeld worden door middel van ontheffingen. Volgens één van de betrokken jagers schoot hij vroeger tientallen vossen in herfst en winter in zijn jachtveld, maar verschenen er toch elk voorjaar weer twee of drie worpen met jonge vossen op bekende plekken midden in zijn veld. Tijdens dit project heeft hij alleen in februari tot april op vossen kunnen schieten met de ‘hamsterontheffing‘, in een cirkel van slechts één kilometer rond de uitgezette hamsters. Ondanks dat er helemaal niet veel vossen werden buitgemaakt, waren er voor het eerst geen jonge vossen in het gebied te vinden en was daardoor de voedselbehoefte van de nog resterende vossen niet zo groot meer.

Vossenbestrijding


Een korte geschiedenis


Tot 2002 viel de vos onder de Jachtwet; hij kon het hele jaar door en overal waar de beheerder het goed vond bejaagd worden. De vos viel toen in de categorie ‘overig wild’, waarin vooral dieren werden opgenomen die daarvoor als ‘schadelijk wild’ bestempeld werden. In 2002 werden diverse wetten, waaronder de Jachtwet, samengevoegd in de Flora en Faunawet. Daarin had de vos in principe een beschermde status. Elke provincie kon ontheffingen verlenen voor afschot van vossen, voor plaatsen en perioden waarin ‘schade’ optrad. Provincies gingen daar heel verschillend mee om, variërend van enkele lokale ontheffingen (Brabant, Limburg) tot afschot op het gehele grondgebied (Friesland). Sinds 2002 heet het schieten op vossen niet meer ‘bejaging’, maar ‘bestrijding’.


Echter, per 1 april 2006 is de Minister van Landbouw (toentertijd Veerman) gezwicht voor de druk vanuit de Tweede Kamer en van de jagers- en boerenlobby, en heeft de vos op de landelijke vrijstellingslijst geplaatst. Dat houdt in dat de vos weer overal en altijd geschoten mag worden. In feite verkeert de vos sindsdien in dezelfde situatie als onder de voormalige Jachtwet. Het argument voor de wijziging was de al of niet vermeende schade aan de weidevogels, maar of er nu weidevogels broeden of niet, sinds 2006 worden vossen weer overal in Nederland door jagers achter de broek gezeten, behalve waar beheerders dat niet willen.

Een ander project met een aangepast en toegespitst vossenbeheer vond plaats op de Sallandse Heuvelrug in 2009 en 2010, rond de laatste korhoender-populatie van ons land. Ook hier kozen de beheerders voor intensieve bestrijding van de vos op de heide en één kilometer er omheen, vanaf half januari tot aan de zomer, in plaats van een extensieve bestrijding het hele jaar door. Ook hier was sprake van een duidelijke afname van het aantal vossen in de broedtijd van de korhoenders (zie het rapport), wat voorheen met de ‘normale’ bestrijding niet lukte.


Bestrijding van de vos noodzakelijk?


Vrijwel nooit is het nodig om vossen te bestrijden. In de natuur hoort de vos er gewoon bij. Predatie is een van de belangrijkste mechanismen van de evolutie, predatie is altijd selectief en de evolutie draait om selectie van individuen en dus van genetische eigenschappen. De best aangepaste (het engelse woord 'fit') individuen ontsnappen aan predatie en dragen hun genen over aan de volgende generatie. Een argument als 'de vos heeft geen natuurlijke vijanden' kan jacht of bestrijding niet rechtvaardigen. Alle roofdieren aan de top van de voedselpyramide zitten in die situatie: ze regelen hun aantallen onderling door territorialiteit of agressie, op basis van het beschikbare voedsel.


Voor jagers is de vos een concurrent (hij eet 'hun' kleinwild op: konijnen, hazen, eenden enzovoort) en bovendien een slimme en dus spannende jachtbuit. Geen wonder dat jagers altijd achter vossen aan willen. Maar hun argument dat vossen bestrijden nodig is 'om het evenwicht in de natuur te bewaren', gaat niet op. Voor het natuurbeheer is bestrijden van roofdieren in principe nooit noodzakelijk, de vos is samen met zijn prooisoorten geëvolueerd.


Soms is er echter een bijzondere situatie aan de hand en staat de 'ecologische' natuurbeheerder voor een dilemma. Als een zeldzame soort door allerlei oorzaken, waaronder predatie, in de knel zit, kan het voor de bescherming van die soort verstandig zijn om roofdieren als de vos te bestrijden. Liefst is dat tijdelijk, tot de belangrijkste factoren voor de achteruitgang van die bedreigde soort zijn opgeheven.

Waarom is ‘normale’ vossenbestrijding niet effectief?


Daar zijn twee samenhangende oorzaken voor, een ecologische en een psychologische. Eerste de ecologische oorzaak. Jonge vossen gaan in hun eerste herfst zwerven, op zoek naar een eigen territorium; want zonder zo’n vast leefgebied kan een vos zich niet voortplanten. De natuurlijke sterfte onder die zwervende vossen is groot, er wordt bijvoorbeeld veel gevochten met groot risico op bijtwonden die geïnfecteerd kunnen raken. Doordat die zwervers overal weggejaagd worden door de territoriale vossen (de ‘standvossen’), krijgen ze te weinig gelegenheid om goed te eten en loopt hun conditie achteruit. In herfst en winter sterven dan ook veel vossen, in een natuurlijke vossenpopulatie: eerstejaars vossen en echt oude vossen (6 of meer jaar oud) die uit hun territorium verjaagd zijn. Uiteindelijk wordt het aantal vossen (en aantal territoria) in het voorjaar bepaald door het voedselaanbod in het gebied; elk voorjaar zijn dat er weer ongeveer evenveel, ongeacht of er in het jaar er voor veel of weinig jonge vossen opgroeiden.


Juist in de tijd dat al die jonge vossen rondzwerven, de herfst en winter, trekt de jager er op uit. Hij schiet vooral jonge vossen en ‘vervangt’ daarmee de natuurlijke sterfte, want hij haalt een aantal concurrenten weg voor de overblijvende vossen. Als hij een standvos schiet, wordt de lege plek soms al binnen een dag door zo’n zwerver opgevuld. In het gebruikelijk jachtseizoen kun je, vanwege al die zwervers, in een beperkt gebied zodoende veel vossen schieten zonder echt invloed op de populatieomvang in het volgende voorjaar te hebben. Een gedode vos is dus niet hetzelfde als ‘een vos minder’, want elke gedode vos betekent dat een andere kan overleven.

Tegen het eind van de winter zijn de meeste zwervers dood, weggetrokken of erin geslaagd een standvos te worden met kans op voortplanting. Als je dan vossen gaat schieten, begin je pas echt effect te sorteren en de populatie uit te dunnen. Op dat moment komt echter de tweede oorzaak om de hoek kijken, de psychologische. Jagers zijn van oudsher gewend om half oktober hun veld in te gaan met het geweer, en hebben het na de kerst dan wel zo’n beetje gezien. Vanuit de ecologie van de vos zou het afschieten dan pas moeten beginnen, als je die lastpakken in het voorjaar kwijt wilt! De natuurlijke sterfte heeft dan zijn werk al gedaan. Maar de jager heeft het gevoel dat hij al wat groots verricht heeft, hij heeft er immers al tientallen geschoten! En hij denkt wèl dat elke dode vos er eentje minder is. Wat er na zijn afschot nog aan vossen rondloopt kan hij helaas niet gemakkelijk tellen. Naarmate het voorjaar nadert, wordt het ook steeds moeilijker om die slimme standvossen te pakken te krijgen. Kon hij in de herfst elke tweede avond wel een vos schieten, in februari moet hij soms wel tien avonden op pad om er nog eentje te schieten. Dan blijft hij liever bij moeder de vrouw, maar mist daardoor juist de vossen die er werkelijk toe doen als het gaat om predatie in het voorjaar!

Wel effectief


Een effectieve manier om vossen te beheren, als het gaat om het voorkómen van predatie in het voorjaar, is dus om het afschot intensief aan te pakken en te beperken tot een klein gebied (voor een ruimtelijke concentratie van de inspanningen van de jagers) en het afschot te doen in een korte periode na de winter, februari tot april/mei, en daarbuiten de vos met rust te laten (voor een goede motivatie van de jager en het verwijderen van vooral standvossen).


Bij hamsters is de verwachting dat de vossenbestrijding over enige tijd gestopt kan worden, als de hamsterpopulatie goed is aangeslagen en tegen een stootje kan. Bij weidevogels zijn we waarschijnlijk permanent veroordeeld tot vossenbestrijding. Maar doe het dan ook goed, concentreer het weidevogelbeheer, inclusief vossenbestrijding, in enkele relatief kleine, veelbelovende gebieden en laat de rest van ons intensief gebruikte cultuurland aan zijn lot over. Dat heeft zijn natuurwaarden allang verloren. Richt die weidevogelgebieden dan wel optimaal in voor weidevogels, met veel bloemrijke weiden, veel water en weinig plekken waar vossen zich kunnen schuilhouden. Naast afschot van vossen geeft ook inrastering met schrikdraad goede mogelijkheden om predatie door vossen tegen te gaan (zie hier).


In 2006 is een einde gemaakt aan de mogelijkheden voor het ontwikkelen van doelmatige bestrijdingsmogelijkheden met behulp van toegespitste ontheffingen, zonder dat er ook maar enige evaluatie is geweest van het sinds 2002 gevoerde vossenbeheer. De grote natuurbeheerders hebben echter wel het ‘nieuwe’ vossenbeheer geadopteerd voor hun terreinen, àls ze het noodzakelijk vinden om iets aan de vossenstand te doen. Daarbuiten wordt de vos weer op de standaardmanier bejaagd, zonder dat dat veel effect sorteert, behalve in het hoofd van de jagers. Die schieten immers veel vossen! Dat ze daarmee het probleem niet oplossen, ontgaat blijkbaar niet alleen hen, maar ook de politiek verantwoordelijken. Het onderwerp natuur is in de politiek vaak in handen van boeren of jagers. Het is het bekende liedje: kennis is zelden maatgevend voor politici.